Boeklezers.nl is een netwerk voor sociaal lezen. Wij helpen lezers nieuwe boeken en schrijvers ontdekken, en brengen lezers met elkaar en schrijvers in contact. Meer lezen »
Carry van Bruggen
(Caroline Lea de Haan - 1881-1932)
Carry van Bruggen schreef tussen 1907 en 1927 ruim twintig novellen en romans. Vier van haar boeken heeft zij geschreven onder het pseudoniem Justine Abbing. Zij schreef ook twee wijsgerige studies, Prometheus en Hedendaags Fetisjisme. Vooral Prometheus is een indrukwekkende studie, die nog steeds herdrukt wordt. Bovendien werkte zij, om als gescheiden vrouw met kinderen aan de kost te komen, als columniste voor kranten en tijdschriften en hield zij veel lezingen. In het Nederland van de eerste decennia van de vorige eeuw een van de bekendste schrijfsters. Voor veel jonge vrouwen was een rolmodel, zij vertegenwoordigde voor hen de moderne, zelfbewuste en onafhankelijke vrouw, die weinig aantrok van het keurslijf waarin de maatschappij de vrouwen wilde vasthouden. In die zin was zij in haar tijd de schrijfster van de vrouwenemancipatie, al moest zij zelf niets hebben van het soort feminisme dat stelt dat mannen en vrouwen gelijk zijn. Aan de vrouwenbeweging, die zich uitsluitend bezig hield met het verkrijgen van gelijke rechten voor vrouwen, nam zij niet deel. Zij was van mening dat het "vrouwenprobleem" niet op te lossen met het verkrijgen van rechten. Volgens haar was het een psychologisch en emotioneel probleem. De vrouw is voor haar een ander wezen dan de man, met andere mogelijkheden en talenten en daarom ook een andere bestemming; absoluut gelijkwaardig, maar niet gelijk aan de man.
In haar filosofische werk onderscheidt Carry twee tegengestelde drijfveren in ieder mens: een verlangen je te onderscheiden als individu, uniek, anders dan ieder ander; en daartegenover een even sterk verlangen op te gaan in het grote geheel van de schepping. De mens is dus in wezen eenzaam, ieder mens moet haar of zijn eigen keuze maken; en tegelijkertijd verbonden met de hele mensheid en de schepping.
'Ik ben. Dit ben ik - dit is mijn Lijf. Binnen in mijn Lijf draag ik mijn Geweten, ben ik mijn geweten. Er zijn de Dingen van het Lijf, en er zijn de Dingen van het Geweten en ik ben alleen. Ik ben heel alleen. Mijn lijf is het lijf van de hele wereld en mijn geweten is het geweten van de hele wereld en ik ga zo alleen als die prop papier door het donker, door de eindeloos lange straat. Wie zal mij helpen, wie mij vertroosten? Misschien nog het best van al die wonderlijke Vriend, die Verwondering heet'. (Uit: Eva, 1927)
(In haar boeken is het avonturen in de geest van een ander mens. Zij bespaart haar personages niets. Geen detail binnen in de huid van de personages blijft onbesproken, onopgemerkt. Zij steekt het mes tot in de botten van de personages en haalt de ragfijne persoonlijkheid van hun eruit. Het lijkt alsof de taal haar meer woorden biedt, dan aan ieder ander auteur, want Carry kan alle, echt alle, kleine detail van het verhaal, op papier zetten.)
Zelf was zij in hoge mate individualist. Ze wilde zich niet neerleggen bij de geldende huwelijksmoraal, waarin trouw en afhankelijkheid als deugd worden gezien bij vrouwen. Haar visie hierover is terug te vinden in haar romans, o.a. in "Uit het leven van een denkende vrouw" 1920, onder het pseudoniem Justine Abbing. Ze had een enorme hekel aan groepsvorming, met de bijbehorende ideeën over eigen superioriteit en minderwaardigheid van alle andere groepen. Zij noemt dat fetisjisme. In Hedendaags fetisjisme neemt ze felle standpunten in tegen racisme, nationalisme, religieus chauvinisme en het onderscheid tussen maatschappelijke klassen.
Naast de troost die zij ontving van "die wonderlijke vriend, die Verwondering heet" was voor haar Liefde een bron van kracht. Door liefde kan een mens zijn door het leven gegeven eenzaamheid doorbreken. In de roman Heleen schrijft ze:
‘Liefde spaarde ze. Ze had aan het bestaan van elk ding getwijfeld, tot aan haar eigen oprechtheid, tot aan haar eigen bestaan. Liefde betwij-felde ze niet. Liefde bestond. De scherpe stem binnen in haar zei, dat dit onredelijk was, dat ze ook liefde behoorde te ontrafelen en daarna te ontkennen; ze luisterde en knikte als een kind tegen de meester - ja, hij heeft wel gelijk - keerde zich om en huppelde neuriënd verder.’
Haar ontwikkeling heeft zij beschreven in een aantal romans, hoewel die niet helemaal autobiografisch zijn, in de derde persoon zijn geschreven en de hoofdpersoon telkens een andere naam heeft. Het huisje aan de sloot is opgebouwd uit vierentwintig schetsen uit het leven van een klein joods meisje en haar broertje. In dit boek is er sprake van een kinderwereld die tegenover de wereld van de volwassen staat. In dit boek spreekt zij met warmte over de joodse rituelen, maar in De verlatene, het eerste boek waarmee zij bekend werd, had zij de problematiek van het je losmaken uit je godsdienstig milieu uitgebeeld.
Haar omgeving had veel kritiek op haar levenswijze, vooral wanneer in haar daden liet zien dat zij liefde belangrijker vond dan burgerlijk fatsoen. Uit verbittering schreef ze Een coquette vrouw. Het boek gaat niet letterlijk over haar eigen leven, maar de hoofdpersoon gaat wel door dezelfde fase heen, waarin Carry in die tijd zich ook bevond (het stukgaan van een huwelijk). De romans Heleen en Eva (waaruit hierboven al werd geciteerd) geven het vervolg van haar ontwikkeling weer. Eva uit 1927 zou haar laatste boek blijven.
In 1928 stortte zij in tijdens een lezing. Zij had depressieve klachten en verbleef in een aantal klinieken. In 1932 maakte zij een eind aan haar leven.
Haar leven bleef een verlangen naar een onbegrijpbaar en ongrijpbaar iets of iemand.
Candani 2001