Boeklezers.nl is een netwerk voor sociaal lezen. Wij helpen lezers nieuwe boeken en schrijvers ontdekken, en brengen lezers met elkaar en schrijvers in contact. Meer lezen »
Mijn nani, Weduwe, P. Anandbahadoer-Raman Nana was gestorven, maar nani was niet alleen. Ze had een zoon, haar wandelstok voor haar oude dagen. Maar haar wandelstok emigreerde naar Nederland. Nani werd oppas voor al haar kleinkinderen. Beurtelings logeerde zij bij al haar vier dochters en hielp hun met het huishoudelijke karwei. Voor mijn zusters en voor mij bracht ze altijd pinda’s mee die ze kocht bij de Javaanse vrouw in de stad. Zij was er zelf blij ons dat ze ons blij kon maken. Een keer deelde nani enthousiast de pakjes pinda uit en sloeg één kind over. Toen ze dat later merkte, kon ze zichzelf niet vergeven. In 1975 kreeg zij uitnodiging van haar enige zoon Pardesi, om naar Nederland te emigreren. Nani had toen al haar vier dochters in Suriname en ook nog een graf van haar overleden dochter en van nana in Suriname. Een besluit nemen om naar Nederland te gaan was niet makkelijk geweest voor haar.
Ze deed er maanden over. Ging bij ieder dochter langs om naar adviezen te vragen. Vroeg zich af wie op haar dochters zou letten als ze ziek werden? Vroeg zich af wie op haar zou letten als ze in Nederland ziek werd? ‘Als ik hier dood ga, kan mijn enige zoon misschien niet gauw naar Suriname komen’, mijmerde ze. Nani kon niet erg goed nadenken over vliegtuigen. Hoe snel of langzaam het haar zoon naar Suriname zou brengen. Dood gaan in Nederland bij haar enige zoon gaf haar rust, maar ze voelde zich schuldig tegenover haar dochters. Toen besloten de dochters voor hen. ‘Luister maija, geen gepieker meer. Je ziet dat het slecht gaat in het land. We gaan allemaal naar Nederland. Ga jij maar alvast.’ Mijn lieve nani wist niets van politiek, dus geloofde ze haar dochters zonder meer.
Nani arriveerde in Nederland. Zij plantte geen groente meer onder de zon. Zij woonde bij haar zoon en was een trotse moeder. Later kwamen twee van de dochters naar Nederland. Maar nani miste de andere twee nog. Haar enige zoon stierf vroeg. Niet nà nana’s dood, maar na de dood van haar zoon werd ze dakloos. Sindsdien heeft ze zich nergens meer thuis gevoeld. Zij ging naar het bejaarden te huis, maar zo gauw als ze daar was, wilde zij terug naar de kinderen. Met de jaren had ze talloze van haar kinderen en vele andere begraven. Nimmer heeft nani in de ochtend gebeden zonder te huilen voor haar enige zoon. God had haar enige zoon genomen. Nani sprak er niet over, maar snikte bijna dertig jarenlang ieder nacht in haar slaap.
Vorig jaar bezocht ik haar in een bejaarden tehuis. Nani was even jong, of zelfs jonger van al haar levensjaren. Ik keek naar de vrouw, haar mooie gezicht haar handen. De vrouw die nooit een gezichtscrème gebruikt heeft keek als een verse bloem naar mij. Ik wilde haar helpen met strijken, gauw trok ze de sterker van het strijkijzer eruit, ‘zolang als mij handen en benen gezond zijn, wil ik mijn werk zelf doen.’ Nani roddelde niet en liet iedereen in haar en zijn waarde. Zelf had ze niets te verbergen, niets te verloochen. Haar leven was een openboek. En zij wist van vergeven. Dat was haar geheim van jong zijn. In haar laatste jaren bleef ze mijmeren, ‘Had ik maar een zoon in Suriname, slechts één zoon zou ook genoeg zijn. Ook al zou hij een dief of crimineel zijn. Ik zou willen sterven onder de jamunboom.’ Vorig maand is nani voor de tweede keer naar haar zoon vertrokken. Zij werd 91 jaar oud.
Ach Suriname,
ik zou een jamun uit de boom willen zien vallen.
Zo – poetoek...op de grond.
Ik zou het gauw oprapen en opeten.
Ha, ha, ik ben een kind, lacht nani.
Cándani 2001